Afbeelding

Ik ben nooit een vechtersbaas geweest, en in ons gezin waren slaan, schelden of vloeken uit den boze. Mijn vader had zelden harde woorden nodig.
Als hij zei: “Dat na wan ti” – letterlijk “dat is een shit” – wist je dat er écht trammelant was. Mijn moeder gebruikte een mysterieuze uitdrukking: “Hay dyaka sa.” Wat het precies betekende? Na 66 jaar weet ik het nog steeds niet, maar dat het menens was, stond buiten kijf.
Nisa mijn bestie en ik hielden ons dus ver van ruzies en vechtpartijen. Tot die ene dag. Nisa werd per ongeluk medeplichtig aan een gevecht dat eigenlijk van mij was.
Het begon in de vierde klas. De meester gaf ons werkwoorden om te vervoegen. Mijn beurt: “Bidden.” Ik antwoordde luid en zelfverzekerd: “Bid, bad, gebeden.” Een storm van gelach barstte plotseling los. Kinderen wezen naar me, proestend en schaterend: “Bad! Haha, ze zei bad!” Ik begreep er niets van, want ik wist dat ik het goed had. “Heel goed,” zei de meester. Triomfantelijk stak ik mijn tong uit naar de klas. Nisa schopte mij onder de tafel om te waarschuwen dat niet te doen. “Te laat!” Het kwaad was al geschied.
Mildred, een oudere niet al te slimme klasgenoot keek mij aan met vuurspuwende ogen en maakte het gebaar; met haar vuisten wees ze naar haar ogen, neus en mond. “Ogen, ogen, neus, mond.” Dat betekende dat ik na schooltijd twee blauwe ogen, een gebroken neus en een bebloede mond riskeerde. Paniek. “Mi dede” dacht ik nog. Nisa beefde.
De bel ging, en Nisa en ik renden de klas uit alsof ons leven ervan afhing. “We gaan hard wegrennen” fluisterde ik in paniek. Nisa koos de gewone route naar huis, haar bekende, veilige pad. Ik waagde een onbekende route, om Mildred op een dwaalspoor te brengen. De paniek maakte zich van mij meester en huilend zocht ik als 9 jarig meisje mijn route naar huis. Waar was ik? Niets kwam mij bekend voor. Ik maakte mij zorgen om mijn moeder die zich op haar beurt zorgen zou maken waar ik bleef, vooral als ze Nisa zonder mij thuis zag komen.
Ik rende tot mijn dunne beentjes bijna niet meer konden en keek steeds om als de boosdoener mij achterna kwam.
Na een lange, paniekerige dwaaltocht vond ik eindelijk een bekende winkel, Rattan. Opluchting! Maar juist toen ik begon bij te komen, zag ik in tegenovergestelde richting een stofwolk. Alvorens ik kon waarnemen waarom er zo’n grote stofwolk recht op mij afkwam, hoorde ik geroep: “Daar is ze! grabu en!” Ze stonden voor me, Mildred en haar groep. “Nak’ faya blo” scandeerde de groep. Ik wist op dat moment dat alleen een wonder mij zou redden en zo geschiedde. Mildred klaar om mij aan te vallen, gooide haar hoofd naar achteren, kneep haar ogen dicht en bad dramatisch om kracht. Dat was mijn kans, dat was mijn redding. Die paar seconden waarin ze bad, waren voor mij het perfecte moment om te verdwijnen. Bugs Bunny style. Alleen een stofwolk verried mijn vlucht.
Thuis stond mijn moeder ongerust op de uitkijk. De volgende dag gingen mijn ouders naar school, en sindsdien heeft Mildred mij nooit meer lastiggevallen.
Maar de rust duurde niet lang, want de grootste plaaggeest van de school had het op mij gemunt. Hij zou aan een ieder laten zien dat hij niet bang was noch voor mijn vader noch de meester. Hij wist dat niemand hem durfde aan te pakken.
Ik stond in de rij toen ik een enorme klap in mijn rug voelde. “Boem.” Mijn dunne rug kraakte. Die jongen, beroemd om zijn pesterijen, stond triomfantelijk te grijnzen.
Ik had al vaker onder zijn verbale pesterijen geleden, maar nu werd hij fysiek en dus te ver gegaan.
Die middag beraamde ik een plan. Ik nam Nisa in vertrouwen, maar hield de details voor me. “Ik wil olijven plukken,” zei ik tegen haar. “Houd jij mijn tas vast?” Ze knikte langzaam, omdat ze wist dat ik nooit olijven zou plukken van een boom die niet van mij was. Ik pakte langs de weg een groot stuk hout en wachtte mijn kans af onder de boom.
Toen ik de plaaggeest in de verte zag, liep hij nietsvermoedend onze kant op, omringd door zijn meelopers. Dit was mijn kans. Toen hij me net gepasseerd was, haalde ik uit. “BAM!” Het stuk hout landde vol op zijn rug. Zonder om te kijken gooide ik het weg en zette het op een lopen. Bugs Bunny-stijl.
Voor mij uit rende Nisa met haar twee dikke vlechten die wild van links naar rechts zwiepten terwijl ze met beide handen onze tassen stevig vasthield. Ze rende alsof haar leven ervan afhing, koos zoals gewoonlijk de snelste route naar huis en liet mij aan mijn lot over. Ik kon haar geen ongelijk geven.
Ik rende de andere kant op, langs de school van mijn zusje, hopend dat zij me kon helpen. Terwijl ik haar school naderde, schreeuwde ik uit alle macht: “Ik vecht! Ik vecht!” Mijn zusje vertelde later dat ze alleen mijn stem hoorde, maar nooit iemand achter me zag. Waarschijnlijk was de plaaggeest zo verbijsterd door mijn actie dat hij letterlijk verstijfd was blijven staan. Ik kon het niet weten want had geen moment meer omgekeken totdat ik thuis was.
Thuis vond ik mijn tas voor de poort gegooid. Van Nisa geen spoor. Ze was boos op me. “Je hebt ruzie gezocht,” zei ze later. Maar eerlijk? Van die jongen heb ik daarna nooit meer last gehad.
.