Afbeelding

Surinaamse marrons zijn genetisch nog Afrikanen

Portret van twee Marrons in traditionele kleding.De nakomelingen van ooit uit slavernij gevluchte Afrikanen die zich in de binnenlanden van Suriname en Frans Guyana vestigden, zijn genetisch heel nauw verwant aan Afrikanen gebleven, in tegenstelling tot andere Afro-Amerikanen.

Ze hebben hun Afrikaanse genetische erfenis voor 98 procent bewaard. Dat geldt veel minder voor Afro-Amerikaanse gemeenschappen in Brazilië en Colombia, die zich in de loop der eeuwen vermengd hebben met Europeanen en inheemse Amerikanen.

Dit blijkt uit een vergelijkend onderzoek aan de genomen van enkele honderden marrons, andere Afro-Amerikanen en personen uit West-Afrika, gepubliceerd in The American Journal of Human Genetics (2 november 2017).

De onderzoekers konden vaststellen in welke mate hedendaagse Afro-Amerikanen niet-Afrikaanse voorouders hebben en ze wisten ook vrij nauwkeurig na te gaan uit welk deel van Afrika hun zwarte voorouders kwamen. Tot dusverre was uit historische bronnen alleen bekend waar tot slaaf gemaakte Afrikanen werden ingescheept. Dat zegt niet veel over hun herkomst, want in de drieënhalve eeuw van transatlantische slavenhandel (1526-1875) werden gevangenen in Afrika over grote afstanden verplaatst.

Benin, Ivoorkust en Mali

De achttien onderzoekers onder leiding van Cesar Fortes-Lima van het Laboratorium voor Moleculaire Antropologie in Toulouse verzamelden menselijk DNA op tien verschillende plaatsen in Zuid-Amerika en West-Afrika. Het Zuid-Amerikaanse DNA (107 individuen) kwam van 71 marrons uit Suriname en Frans Guyana, 16 Afro-Brazilianen uit Rio de Janeiro en 20 Afro-Amerikanen uit twee departementen van Colombia met een omvangrijke zwarte bevolking. Het DNA uit West-Afrika (124 personen) kwam van Benin, Ivoorkust en Mali. Alle deelnemers stemden in met DNA-afname en met het doel van het onderzoek.

De meest in het oog springende conclusie uit de genoomvergelijking is dat de marrons in de eeuwen die zijn verstreken in genetisch opzicht Afrikanen zijn gebleven, in hun in het binnenland gestichte nederzettingen van aan het plantageregime ontsnapte slaven. De onderzoekers verklaren deze stabiliteit uit het langdurige fysieke isolement van deze gemeenschappen.