Afbeelding

Parijs krijgt slavernijmonument en museum

Door Rowan Blijd

Parijs zit vol met monumenten en plekken die herinneren aan het gedeelde verleden met de voormalige koloniën. Deze plekken laten zien dat Frankrijk de geschiedenis niet geheel uit de weg gaat. Er is echter een onderdeel dat vaak ontbreekt in de display van het gedeelde verleden: het aandeel dat het land had in de Trans-Atlantische handel in Afrikanen. Daar komt binnenkort verandering in.

President François Hollande kondigde afgelopen mei aan dat er een instituut wordt opgericht om onder meer een slavernijmonument en museum te creëren in de Franse hoofdstad. Hij zei dat het nog ontbreekt aan een dergelijke plek. De president zei dat hij Frankrijk een instituut wil geven dat zich bezig houdt met de slavenhandel, de slavernij en de afschaffing ervan. 

De aankondiging volgt na jaren van frustratie binnen de Franse zwarte gemeenschap, één van de grootste van Europa, over het wissen van deze traumatische geschiedenis.

In 2001 erkende Frankrijk slavernij als misdaad tegen de mensheid. Uiteindelijk kwam het land echter niet verder dan het erkennen van slavernij als misdaad. Volgens Louis-Georges Tin, directeur van de ‘Conseil Représentatif des Associations Noires’ (CRAN) en voorvechter voor het intstituut, is de manier waarop Frankrijk er jarenlang voor heeft gekozen om te gaan met het slavernijverleden (en de erfenis ervan) veelzeggend. ‘Het betekent overduidelijk dat zwarte levens er niet toedoen’, zei Tin tijdens een interview.  

Dit verhaal verscheen in FRI, de zomereditie van AFRO Magazine die momenteel gedistribueerd wordt.

De informatie verscheen aanvankelijk in The Washinton Post en werd verwerkt voor AFRO Magazine, door Rowan Blijd, hoofdredacteur van SISA.

Met het gevangen nemen en verhandelen van zo een 14 miljoen mensen, was Frankrijk een van de grootste partijen in de slavenhandel. Dit kwam tot een halt in 1848 toen het land tijdens de Februarirevolutie de slavernij afschafte.

In 1794 schafte Frankrijk de slavernij al af in de kolonie Santo Domingo. Een afschaffing die grotendeels tot stand kwam dankzij de zwarte vrijheidsstrijder Toussaint Louverture.

De Franse schatkist werd exorbitant gespekt door de (handels)waar die het land haalde uit de koloniën in Afrika, Zuid-Oost Azie en de Caraïben en vervolgens in Europa verkocht.

Toen het ‘liberale’ Frankrijk de slavernij afschafte - bijna twintig jaar voordat Nederland officieel de slavernij afschafte - gold de vrijheid voor de zwarte inwoners in Frans koloniaal gebied slechts op papier.

‘De slavernij werd afgeschaft en de voormalig tot slaaf gemaakten werden burgers’, volgens historicus Frédéric Regent, een gerenommeerd expert met betrekking tot de Franse slavenhandel. Regent maakt wel duidelijk dat hoewel het leek alsof de voormalig tot slaaf gemaakten van hun welverdiende vrijheid konden genieten, ze vast bleven zitten in de zogenaamde ‘plantage-economie’. Het enige verschil was dat de slavenmeesters nu ‘werkgevers’ heten. Dat klinkt toch minder hard dan een ‘slavenmeester’. In Suriname werd er na 1863 een soortgelijk systeem in het leven geroepen; de voormalige tot slaaf gemaakten moesten nog tien jaar lang doorwerken om te voorkomen dat de plantagehouders te veel verlies zouden lijden nu ze geen ‘gratis’ arbeidskrachten meer hadden.

Het verschil tussen dit nieuwe systeem en de slavernij? Vrijwel niets. Deze vorm van economische onderdrukking heeft nog tot diep in de jaren ‘60 doorgezet. Toen Frankrijk geruïneerd was na de Eerste en Tweede Wereldoorlog, viel ook het koloniale rijk uiteen. Toch zijn er mensen die zeggen dat tot op de dag van vandaag de ongelijkheid standhoudt in de vorm van sociaaleconomische ongelijkheid tussen jonge witte en zwarte Fransen, die steeds meer in buitenwijken wonen en leven van een laag inkomen. Een trend die merkbaar is in meerdere Europese landen.

Bovenstaande situatie doet bijvoorbeeld denken aan de Nederlandse. Het land en de afgevaardigden ervan hebben nooit officiële excuses aangeboden voor het grote aandeel in de Trans-Atlantische slavernij. Daarnaast is het telkens weer spannend of een instituut als NinSee kan rekenen op financiële steun van de overheid. Berichten over bezuinigingen op Het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis komen vaker wel dan niet voor. Bij het onthullen van een van de weinige slavernijmonumenten die Nederland rijk is, waren juist de mensen waar het om ging - de nakomelingen van de tot slaaf gemaakten - niet welkom. En tijdens de jaarlijkse Keti Koti herdenking schitteren de minister-president en leden van het koningshuis door afwezigheid.

‘Het komt door slavernij dat discriminatie en racisme vandaag de dag nog bestaan in Frankrijk’, zegt Myriam Cottias, historicus en lid van het op te zetten instituut. ‘Frankrijk is er nog lang niet. Dit land heeft nog heel veel institutionele verbindingen met het slavernijverleden.’

Momenteel bestaat er alleen een groot bronzen beeldhouwwerk van gebroken ketenen ter nagedachtenis aan de slavernij. Het werk staat voor een voormalig gebouw van de nationale bank van Frankrijk. Een bank die overigens diep in de slavenhandel verwikkeld was. Het is een werk waar mensen langslopen, maar waar ze niet de tijd voor nemen om bij stil te staan. Laat staan dat men überhaupt van het bestaan van het beeld af weet.

Er is ook een Monument ter Afschaffing van de slavernij in Nantes, een middelgrote stad aan de Franse Atlantische kust en ooit van de belangrijkste in de Franse slavenhandel.

‘Frankrijk heeft een geheugen van afschaffingen, maar niet van de slavernij zelf’, zegt Tin.

Ter vergelijking, andere traumatische hoofdstukken uit de Franse geschiedenis worden niet onder stoelen of banken gestoken. Ze zijn terug te vinden in het landschap van Parijs en in het curriculum van scholen. Na tientallen jaren van het onderdrukken van de herinneringen aan de Holocaust, heeft de Franse regering er een punt van gemaakt om excuses te maken voor het negatieve aandeel dat het land had gedurende de Tweede Wereldoorlog. De Franse overheid assisteerde toen bij het deporteren van Joden naar concentratiekampen in Oost-Europa.

Er is inmiddels, met behulp van de regering, in 2005 een Holocaust Gedenkmuseum en researchcentrum opgezet, en in de stad zijn er zwarte plakkaten zichtbaar die moeten herinneren aan de gearresteerde kinderen door Nazi’s.

In Nederland zien we dat het hebben over anti-zwart racisme reacties op roept als ‘kijk naar Amerika, daar is het veel erger’ of ‘maar je hebt het hier toch goed?’ en de befaamde ‘witte mensen zijn ook slaven geweest’. 

Na tientallen jaren geprobeerd te hebben het Holocaust geheugen te onderdrukken, doet de Franse overheid nu veel meer moeite om zich te verontschuldigen voor het aandeel dat het land had gedurende de Eerste en Tweede Wereldoorlog. De Franse staat heeft ook een Holocaust memorial museum en researchcentrum opgericht in 2005.

Zulke acties laten het verschil in waardering zien tussen minderheidsgroepen vindt Tin. Het laat zien dat de overheid meer wil doen om hun aandeel in WO I en II recht te breien dan dat ze dat willen in andere situaties. Deze Franse situatie doet denken aan de Nederlandse. Waar jaarlijks wordt herdacht op bijvoorbeeld 4 mei en de Eerste en Tweede Wereldoorlog verplichte kost zijn op scholen. Intussen groeit Anti-zwart racisme in Frankrijk, een vorm van racisme die anders is dan andere vormen van racisme. Hierdoor ontstaat er een soort vergelijking tussen de twee gebeurtenissen. Wat is erger, de Holocaust of de Trans-Atlantische slavernij en de erfenis ervan?

In Nederland zien we dat het hebben over anti-zwart racisme reacties op roept als ‘kijk naar Amerika, daar is het veel erger’ of ‘maar je hebt het hier toch goed?’ en de befaamde ‘witte mensen zijn ook slaven geweest’. Dit soort reacties suggereren dat anti-zwart racisme in Nederland niet zo erg is, dus niet noemenswaardig is. Het wordt soms zelfs gezegd dat je het er maar beter niet over kunt hebben, anders roep je racisme alleen maar op. Het toont aan dat er in Nederland nog veel werk aan de winkel is. Een overheid die een instituut opricht gewijd aan slavernij is hier al eens gedaan. Het NinSee moet echter elk jaar weer hopen dat een subsidie hen gegund wordt door de (plaatselijke) overheid.

Intussen staat in Frankrijk de oprichting van een slavernij museum en instituut op de agenda. En ook al is er dan nog de drang naar verbetering in publieke ruimtes, het opzetten van het instituut is een begin. Waar het instituut zich zal huizen is nog onduidelijk, maar Tin heeft wel een suggestie: ‘Hôtel de la Marine’ lijkt hem wel wat. Het gebouw staat op het Plâce de la Concorde in hartje Parijs en fungeerde vroeger als het ministerie van Koloniën. Zoals Tin het zegt: ‘Concorde betekent verzoening’. Hopelijk is die verzoening iets waar we in de nabije toekomst allemaal getuige van mogen zijn.