Ik ben een zwarte vrouw in een witte wereld, die in de zwarte wereld wit is
Zeeuws, Surinaams, Rotterdams, Nederlands. Vrouw, dochter, moeder, vriendin. Elke dag heb ik met verschillende labels te maken. Sommige labels plak ik zelf op mijn persoonlijkheid en op wie ik ben als individu, andere labels worden door buitenstaanders gebruikt om mij volgens hun wereldbeeld te definiëren.
Beauty is in the eye of the beholder, geldt dit ook voor identiteit?
Wit meisje
Een van de labels waar ik vanaf dag één op deze wereld mee te maken kreeg was die van “meisje”. Het tweede label was “wit”. Een bijzonder label om mee de wereld in te worden gestuurd gezien mijn biculturele roots en
de kleur van mijn huid. Maar in mijn familie, die wat huidskleur betreft net zoveel schakeringen kent als chocolade, was ik de Zeeuwse roomboterbabbelaar met zeezout.
Mijn lichte huidskleur, gladder haar (maar nog steeds wel kroes) en lichte ogen speelden hier absoluut een rol in. Maar mijn echte wit-zijn zat vanbinnen En hoe ouder ik werd hoe meer dit wit-zijn zich manifesteerde.
Alles wat ik deed, leuk vond, waar ik over sprak, zelfs de manier waaróp ik sprak, werd belachelijk gemaakt en weggezet als wit. En dus kroop ik weg in “mijn” witte wereld. In een razend tempo van wel acht boeken per week, verslond ik mijn wekelijkse voorraad van de Zeeuwse bibliobus. Voor mij waren, en zijn, boeken een wereld van woorden waarin je kan schuilen. Waar de levens van anderen je kunnen tonen wat ook jij zou kunnen bereiken. Ongekende mogelijkheden, een andere horizon.
Alles wat ik ontdekte en leerde in de geschreven wereld zorgde voor een groter wordende kloof tussen mij en mijn zwarte familie in de echte wereld.
Vuile buitenlander
Ongemerkt ontwikkelde ik meerdere identiteiten om aan te nemen of rollen om te spelen. Elke rol bestond uit een naam en een code, de mores van die specifieke omgeving, waar je je aan dient te houden.
Eerst was er alleen “buiten” en “thuis” waar ik “León” werd genoemd. Luisteren naar commando’s, niet terug praten, je lichaamshouding en gezichtsuitdrukking altijd onder controle houden. Ook als er een Surinaamse scheldkanonnade, vers geland uit het Suriname van de jaren 60, over je heen werd gestort. Om zo geen extra woede op te wekken bij de heer en meester van het huis, mama.
Buiten heette ik voor mijn achtste jaar “Babyhulk” en daarna werd het “Leo” of “Leopardtank”. Hier was ik, door mijn veel te grote lijf voor mijn jaren, de baas. Met woorden en vuisten. Dat ik niet echt wit was wist ik als kind wel, ik zag de kleur van mijn huid. Maar ik wist 100 procent zeker dat ik niet zwart was. Wat ik wel was daar zou ik in de puberteit snel achter komen.
Een vuile buitenlander, die op moet rotten naar z’n eigen land.
Tijdens het uitgaan werd het tegen me geschreeuwd. Ik heb verbaasd om me heen gekeken om te zien of de oudere dame, zeer beschonken bleek later, het echt tegen mij had. Als puber in Vlissingen met het toerisme als economische motor van de regio, verwees die term toentertijd voor mij naar de vele Duitsers die elke zomer en masse bezit namen van ons strand en onze boulevard.
In dezelfde periode begon ik mijn zoektocht naar mijn allereerste bijbaantje. Verkoopmedewerkster in een bakkerij of in een kledingwinkel, dat leek me wel wat. Ik zocht advertenties op en belde verschillende bedrijven. Aan de telefoon ging alles perfect. Elk bedrijf dat ik had gebeld nodigde me uit voor een persoonlijk gesprek.
Vol zenuwen maar ook vol goede moed, stapte ik de bakkerij binnen, ruim tien minuten te vroeg. Mijn eerste sollicitatie.
Toen ik mijn naam noemde en aangaf dat ik een afspraak had met mevrouw Jansen, werden de ogen groot en het gezicht verstijfde. Het meisje verdween naar achteren en na wat gefluister kwam een oudere mevrouw naar voren. De baan was al weg. Helaas.
Je gevoel zegt dat er iets niet klopt. In mijn naïviteit nam ik het desondanks aan voor waar. Echter, deze scène herhaalde zich een aantal keer. Andere locaties, andere figuren maar steeds hetzelfde resultaat. Soms kreeg ik nog wel een gesprek maar dan verliep dat zeer stroef.
Tot ik bij de supermarkt kwam, waar de hoofdcaissière meteen zei, dat ze niet had verwacht dat ik Leontine Vreeke zou zijn. Ze had tijdens het telefoongesprek in haar hoofd een beeld van een blond meisje gemaakt, in ieder geval wit.
Ik kreeg een stevige warme hand en iets te drinken. Ook de joviale bedrijfsleider maakte nog een opmerking over het verschil tussen mijn naam en mijn verschijning. Hij moest hard lachen. Ik lachte mee. Ik heb er drie jaar gewerkt.
Wat ik toen niet kon bevroeden is hoe die miniwereld van vakkenvullers, vers-chef, kassa en klanten mij zou klaarstomen voor het me kunnen invechten in de Nederlandse maatschappij. Het gedwongen ondertekenen van de zogenaamde allochtonenverklaring vond ik kwetsend.
Allochtonen waren toch mensen die niet in Nederland zijn geboren en geen Nederlands spreken? Hoe kon ik dan in die categorie vallen?
Het bedrijf kreeg een korting op mijn loonkosten. Ik werkte er al een aantal maanden maar voelde me opeens een excuus Truus. Jaren daarna was ik nog tegen vrouwenquota en minderhedenquota. Op je merits worden aangenomen, dat telt, zo redeneerde ik toen. Onwetend als ik was van glazen plafonds en de obstakels op de weg naar boven.
En dan had je de klanten. Als je drie jaar lang elk weekend kassa draait en ook je vakantiedagen aan het werk bent, dan leer je je pappenheimers kennen.
De oudere man met de grote oren die pertinent niet bij mij in de rij ging staan. Maakte niet uit hoe druk het bij mijn collega’s was, hij sloot aan in een andere rij en ontweek mijn blik.
Of het lieve oude vrouwtje, gebogen rug, altijd chique gekleed en goed gekapt. Zij maakte er juist een punt van om wel bij mij in de rij te staan. Steevast legde ze haar hand op mijn arm om vervolgens met alle beste bedoelingen van de wereld te verzuchten dat ze het toch zó knap vond dat ik zó goed Nederlands kon spreken. Dat ik daar écht trots op mocht zijn. Elke week vertelde ik haar dat ik op de Havo zat en in Vlissingen was geboren. Elke week bleek ze het weer te zijn vergeten.
Een zwarte rariteit
Het schizofrene van deze periode was, dat ik bij elke stap die ik richting volwassenheid zette, in de ogen van mijn familie steeds witter werd. Terwijl ik me opeens als een zwarte vrouw moest verhouden tot een witte wereld.
Als zogenaamde witte puber kreeg ik van mijn zwarte familie op spottende toon de vraag of ik weleens met een zwarte jongen had gekust. De volgende dag stond ik op zaterdagavond in Cosmo, de enige disco van de stad, te kussen met Daan. Blond haar, blauwe ogen en hij had nog nooit met een zwarte gekust. Ik ook niet.
Ik was een hardrocker, een alto, een gothic, een gabber, een snob en een kakker. Over een identiteitscrisis gesproken. Eind jaren ‘90 was ik een zwarte rariteit in een witte wereld maar die plek paste mij perfect.
Ik wist me geen houding te geven op grote Surinaamse familiefeesten, ik kon niet dansen op R&B en ik begreep meer dan de helft van de gesprekken, gevoerd in straattaal, niet. Ik was een mulat, een halfbloedje, een bounty. Ik was anders.
En juist dat anders zijn zorgde ervoor dat ik het heel goed deed in die witte wereld. Ik wist genoeg van mijn zwarte familie en hun normen en waarden om de blik van de witte wereld die op mij gericht was te begrijpen. Ik wist dat men dacht iets te zien, wat er simpelweg niet was. En dat kon ik uitleggen. Als halfbloedje. Als Zeeuws meisje. Ik kon er grappen over maken. Ik kon Leontine zijn. Bijna helemaal mezelf. Maar toch niet helemaal.
In de wereld van multinationals en IT maakte ik carrière door terug te vallen op een van mijn rollen; Leo, one of the guys. Geen meisje maar een bitch. Altijd balancerend op de grens tussen leiderschap tonen en daadkracht of een kenau zijn. Ergens voor staan en vol vuur een betoog houden of de “angry black woman” zijn in een zee van witte mannen en een enkele witte vrouw. Ik heb het spel geleerd en gespeeld. Maar uiteindelijk paste het corporate jasje mij niet meer.
Een van de dingen die ik daar heb geleerd is dat talent alleen niet genoeg is. Je kan nog zo vaak mee naar de vrijdagmiddagborrel, met collega’s een “atje” doen, keihard werken en je targets halen, maar als vrouw, als zwarte man of als zwarte vrouw, moet het je ook gegund worden. Je moet de kans krijgen, het voordeel van de twijfel, net als Jan, Piet of Klaas die minder kwalificaties heeft dan jij en minder ervaring, maar er wel net zo uitziet als de hiring manager. En daarom ben ik nu wél voor quota.
Gekleurd succes
Volgens de standaarden van de commerciële wereld ben ik erg succesvol voor een zwarte vrouw in een witte wereld. Ik ben hoogopgeleid, heb internationale werkervaring en ik ben lid van het managementteam van het IT bedrijf waar ik als Salesmanager werk.
Daarnaast heb ik een politieke nevenfunctie als wijkraadslid in Rotterdam. Goed gedaan zou je zeggen, en dat is ook zo, maar alles heeft een prijs. Ik heb er harder voor moeten werken dan mijn witte mannelijke collega’s, harder dan mijn witte vrouwelijke collega’s. En dat vind ik ergens niet erg. Het past bij de Surinaamse opvoeding die ik heb gehad. Diploma’s staan centraal, je best doen, hard werken, je aanpassen en je mond houden. Al gaat dat laatste me niet zo goed af.
Wat ik wel erg vind is dat de meeste zwarte mensen denken dat het voor mij als lichtgekleurde vrouw makkelijk is geweest om hier te komen. Zij zien mij als de bevoorrechte witte, een “Karen”. Karen is een fictief figuur, overgewaaid uit de Verenigde Staten, die synoniem staat voor een witte vrouw, vaak van middelbare leeftijd, die denkt dat ze recht heeft op alles wat zij wil, veeleisend of zelfs agressief gedrag vertoond om haar zin te krijgen
en zich niets hoeft aan te trekken van minderheden en de kwesties waar zij dagelijks mee te maken hebben.
Dubbelbloed
Van zwarte mensen krijg ik vaak de vraag of ik geadopteerd ben. Als het ontkennende antwoord is gegeven komt automatisch de opmerking dat ik dan zeker een witte moeder heb. Het doet pijn om de verbazing en soms verbijstering op de gezichten te lezen wanneer het besef doordringt dat een zwarte, Surinaams- Creoolse vrouw mij op deze aarde heeft gezet als vrucht van haar lendenen.
Hun ongeloof speelt mij parten. Ik ben niet zwart genoeg. Zoals ik nimmer wit genoeg zal zijn, zo zal ik ook nooit zwart genoeg zijn.
De Afro-Amerikaanse schrijfster Toni Morrison had het veelvuldig over de “white gaze”. De blik van de witte mens die een zwart individu reduceert tot een “zwarte”. Iemand die door de blik van de witte mens gedefinieerd wordt. Minderwaardig aan hen en alleen maar geschikt voor bepaalde doeleinden.
Hoe schrijnend is het dat ik aan den lijve heb moeten ondervinden dat er ook zoiets als een “black gaze” bestaat. De blik van de zwarte mens die een wit individu reduceert tot wit. En daar val ik onder, volgens hen.
Alle labels ten spijt, nu ik moeder ben van een wit kind, wat weer een hele andere dynamiek en een ander avontuur met zich mee brengt, weet ik nu precies wie ik ben.
Halverwege de veertig weet ik nu dat ik een dubbelbloed ben. Een kind van onze geschiedenis, van ons collectief verleden. En dat wil ik doorgeven.
Ik ben trots op mijn roots. Zeeuws en Surinaams. Ik spreek Surinaams tegen mijn kind wanneer ik boos ben. Ik gebruik het Sranan van de jaren ’60 van mijn moeder om uiting te geven aan mijn frustraties als ouder. Ik deel de verhalen van mijn vader over de Tweede Wereldoorlog en de belegering van Domburg. Ik vertel over de feesten die in dezelfde tijd werden gehouden in Paramaribo, over de Duitse boot de Goslar in de Suriname rivier, en de sprankeling in de ogen van mijn Surinaamse opa en oma bij de herinnering.
Wij eten roti met onze handen. En noemen hutspot “peen en juun”. Ik ben Nederlands. Ik ben Surinaams. En dit geldt ook voor mijn dochter. Hoe wit zij ook is, hoe zwart ik ook mag zijn.
En dat brengt me op het volgende punt.
Dubbele erkenning
Ik kreeg ooit na vijf jaar te hebben gewerkt in de Benelux van een Vlaming te horen: “gij bent een arrogante Hollander, maar gij bent geen arrogante Hollander”. Een mooi compliment.
Anno 2020 lijkt het erop dat Nederland net zoiets zegt, alleen pakt het helaas niet zo positief uit. Want iedereen met een Nederlands paspoort is een Nederlander, toch? Echter, zodra je tegen Zwarte Piet bent, je uitlaat over racisme of spreekt over het koloniaal verleden en niet over de VOC mentaliteit, dan ben je geen Nederlander meer maar een vuile buitenlander die op moet rotten naar zijn of haar eigen land.
Je bent wel een Nederlander maar je bent geen echte Nederlander omdat je huidskleur, naam of wieg niet echt Nederlands is. Niet Nederlands genoeg. Loop je in de pas, dan mag je meedoen en blijven. Dan word je getolereerd. Ik wil niet getolereerd of geaccepteerd worden. Ik wil erkend en herkend worden als van hier. Als een Nederlander.
De strijd is voor mij dubbel. Ik ben niet voor niets een dubbelbloed. Want zoals ik mijn plek opeis in de witte Nederlandse samenleving, zo eis ik deze ook op in de zwarte Surinaamse community. Voor mezelf en voor mijn dochter.
Samen vooruit als één
Wat de zwarte gemeenschap onder ogen moet komen is dat er meerdere stemmen, meerdere kleuren en meerdere zwarte perspectieven zijn. Ook wij als zwarte community hebben te maken met de onderdrukking, het repressieve gedrag en dus ook de identiteitsvraag van wie is er zwart genoeg om voor ons te mogen spreken? Zoals er in de witte Nederlandse samenleving de vraag speelt, wie is er Nederlands genoeg om premier te mogen zijn? Of om openlijk tegen Zwarte Piet te zijn? Wie is genoeg? Wanneer ben je genoeg?
Het witte collectief en het zwarte collectief zullen beide onder ogen moeten zien dat vierhonderd jaar onderdrukking aan beide kanten een nasleep heeft. En impact op veel verschillende manieren:
Wij zijn hier omdat jullie daar waren. Maar ook lieve zwarte mensen, ik ben zo wit omdat zij daar waren en wij hier nu zijn. Samen. Zet mij, en anderen zoals mij, niet weg als niet woke genoeg. Stel niet dat ik een geïnternaliseerde Karen heb, simpelweg omdat ik volgens jou niet zwart genoeg gedrag vertoon. Niet zwart genoeg spreek. Niet zwart genoeg ben.
Was het eerst een fluisterende stem in mij die zei: ”Ik verzet mij tegen het stereotiepe beeld van de Nederlander en de Surinamer”, nu hoor ik een schreeuw. Op de golven van de woede en de veel te lang onderdrukte emoties die nu vrijgekomen zijn, onder andere door de dood van George Floyd, schreeuwt mijn ik zo hard als het kan.
Ik ageer! Ik ageer tegen het zwart of wit. Ik ageer tegen de polarisatie. Ik ageer tegen de verdeling en het wij versus zij.”
Ik strijd voor het delen van de verhalen van ons gedeelde verleden. Voor onze gezamenlijke toekomst. En voor mijn dochter. Die als witte Surinaamse met haar haren gevlochten in kwi kwi ba, of corn rows zoals de Afro-Amerikanen het noemen, niet beschuldigd moet worden van cultural appropriation, oftewel culturele toe-eigening.
In de woorden van James Baldwin:” Not everything that is faced can be changed, but nothing can be changed until it is faced.”