Afbeelding

Elviera Sandie

Elviera Sandie

Wat wij onze jongeren moeten leren over het Surinaams slavernijverleden

De titel van dit artikel was het onderwerp van mijn presentatie onlangs op de NAKS TAKI TANGI van 1 juli 2024. De beantwoording van deze vraag heb ik onderbouwd door zelf een klein onderzoek uit te voeren onder enkele stakeholders betrokken bij het Surinaams geschiedenisonderwijs. Allereerst heb ik de huidige lesstof op basis-, voortgezet- en middelbaar onderwijsniveau bestudeerd. Daarnaast heb ik gesprekken gevoerd met enkele ervaringsdeskundigen, leraren op deze drie onderwijsniveaus alsook met de leiding van de afdeling curriculumontwikkeling van het ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur. Om een cijfermatige indruk te krijgen van het huidig kennisniveau van Surinaamse jongeren tussen 6 en 25 jaar, heb ik het uniform eindexamen op de vier onderwijsniveaus, namelijk op GLO-, MULO-, HAVO- en VWO-niveau geanalyseerd. In dit artikel deel ik informatie over mijn hierboven aangegeven presentatie alsook het resultaat van mijn onderzoek.

Hieronder beschrijf ik allereerst de Surinaamse geschiedenis en het slavernijverleden, waarna wordt aangegeven hoe dit slavernijverleden in geschiedenisboeken en schoolboeken is vastgelegd. Tenslotte wordt de centrale vraag beantwoord op basis van mijn onderzoeksresultaten.

De Surinaamse- en Slavernijgeschiedenis

De Surinaamse geschiedenis begon duizenden jaren geleden toen het grondgebied bewoond werd door inheemse volken zoals de Arowaks en Caraibs. Volgens de Europese kolonisator echter, begon de Surinaamse geschiedenis rond 1595 toen achtereenvolgens Spanjaarden, Portugezen, Fransen, Engelsen en Nederlanders aan land kwamen voor korte tijd waarbij ze hun kraaltjes en spiegeltjes ruilden met de Inheemsen voor tabak, aardvruchten en hout.

Ik geloof dat reeds in deze periode de eerste slaafgemaakte Afrikanen door  deze Europeanen werden meegenomen naar Suriname, maar ook snel weer met hen vertrokken.

Pas rond 1630 vestigden de eerste Afrikanen zich in Suriname, als deel van de 60 personen uit de West-Indies die onder leiding van de Engelse kapitein Marshall plantages aanlegden in het district Para (J. Wolbers: 30-31). Nader onderzoek zal uitwijzen hoeveel en wie deze Afrikanen waren, hun Afrikaans land van afkomst, hun taal en het verloop van hun leven hier in Suriname. Volgens mij zijn er nog sporen hiervan in het Para gebied merkbaar, want de naam Marshall is nog steeds bekend van wijlen de gebroeders Archibald en Edwin Marshall, nazaten van plantage De Vierkinderen.

In dit verband valt er ook nog op dat er een overeenkomst is tussen de vestiging van de eerste slaafgemaakten en de eerste immigranten uit India. Beiden kwamen uit West-Indie! In tegenstelling wat doorgaans wordt vermeld, blijken de eerste immigranten niet in 1873 met het schip ‘de Lalarookh’ uit Indie te zijn aangekomen in Suriname, maar reeds rond 1868 uit West-Indie (www.nationaalarchief.nl) . Nader onderzoek zal aan het licht brengen wie dat waren, hun aantallen en namen alsook hun  verblijfplaatsen in Suriname. 

Het eerste Surinaamse geschiedenisboek.

'An Impartial Description of Surinam upon the Continent of Guiana America’ uitgebracht in 1667 door de Engelsman George Warren, is het eerste boek waarin informatie over Suriname was verwerkt. Gedurende twee eeuwen hierna schreven de volgende vier Nederlanders soortgelijke boeken: Adriaan van Berkel (1695), Jean D. Herlein (1718), Jan Jacob Hartsinck (1770), Jan Gabriel Stedman (1779).

In 1841 verschijnt het eerste boek waarin de Surinaamse slavernij werd beschreven en wel door Marten Douwes Teenstra getiteld: ‘De negerslaven in de kolonie Suriname en de uitbreiding van het christendom onder de heidense bevolking’. Twintig jaar hierna publiceren Julien Wolbers en Maria Vlier afzonderlijk de eerste twee geschiedenisboeken van Suriname in 1863. Deze boeken, respectievelijk getiteld ‘Geschiedenis van Suriname’ en ‘Beknopte geschiedenis der kolonie Suriname’ dienden als belangrijkste bronnen voor alle hiernavolgende schrijvers van geschiedenisboeken, zoals de drie legendarische schrijvers: de heren Lodewijk (Lou) Alphonsus Maria Lichtveld (Albert Helman)(1926), Zuid-Zuid-West en de stille plantage van 1931, Anton de Kom (1934), Wij Slaven van Suriname en Rudolf Asueer Jacob(Rudie) van Lier (1949) ‘Samenleving in een grensgebied’.

Het Surinaams onderwijs en de geschiedenis schoolboeken.

De eerste Surinaamse school werd in 1677 opgericht door David Cohen Nassy op Jodensavanna. Natuurlijk was deze school alleen toegankelijk voor witte kinderen en pas een eeuw later werd de eerste school ‘voor vrije negers en mulatten’ in 1760 operationeel. De lesstof op deze Surinaamse scholen was in die tijd 100% uit Nederland. Kennelijk was de eerdergenoemde lerares en schrijfster Maria Vlier verbonden aan een school voor ‘negers en mulatten’, want ze legt vast dat haar motivatie en initiatief tot het schrijven van haar geschiedenis schoolboek in 1863 werd ingegeven door twee zaken: de lesstof betere aansluiting te bieden bij de belevingswereld van het Surinaamse kind en het bijbrengen van vaderlandsliefde.

Deze twee aspecten zijn precies de essentie van wat wordt bedoeld met dekolonisatie en surinamisering van de lesstof, het curriculum binnen het Surinaams onderwijs. Vlier wordt daarom door historicus Mildred Caprino erkend als de eerste in de Surinaamse geschiedenis dat het proces van dekolonisatie en surinamisering van het geschiedenisonderwijs op GLO niveau heeft ingezet (Instituut voor de Opleiding van Leraren, Paramaribo,2006) . In die tijd opereerden ongeveer 21 scholen in Paramaribo, waarna in 1880 de GLO- en ULO scholen starten, vervolgens in 1887 de MULO scholen, in 1899 de ambachtschool, en pas in 1950 de AMS en Kweekschool als eerste middelbare scholen. Na het schoolboek van Maria Vlier werden vijftien geschiedenis schoolboeken, geschreven door (Nederlandse) predikanten en onderwijzers, tussen 1900 en 1973, zoals : Pluim (1900), Laret (1902), Comvalius Th.(1912), de Fraters van Tilburg (1941), Rahan (1942,1963,1964,1967) en het meest gebruikte schoolboek ‘Naar Vrijheid en Eénheid’ van schrijvers Van Dijk en Getrouw (1955 en 1957). Toch qualificeren deskundigen deze boeken als eurocentrisch en bevelen aan dat ze herschreven worden vanuit een Suriname centrische bril, Surinamisering.

Surinamisering

Hiervan was expresident Ronald Venetiaan ook overtuigd, want toen hij minister van Onderwijs werd na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975, gaf hij meteen opdracht tot herformulering van de onderwijsdoelstelling alsook de vaststelling van een nieuwe geschiedenismethode voor het GLO- en VOJ onderwijs.

Onvermoeibaar werkten teams onder leiding van Surinaamse historici zoals Maurits Hassankhan, Mildred Caprino en Andre Loor aan deze opdracht en de nieuwe onderwijsdoelstelling en methode werden in 1978 geimplementeerd. Opmerkelijk hierbij is dat deze versurinamiseerde doelstelling en onderwijsmethode tot vandaag nog de basis vormen voor het geschiedenisonderwijs op GLO- en VOJ niveau.

Dat betekent dus dat alle huidige geschiedenis schoolboeken op zowel GLO als VOJ niveau, op basis van deze 46 jaar oude methode zijn samengesteld! Maar het vernieuwingsteam van 1976 gaat verder en produceert ook verschillende geschiedenis schoolboeken, die tussen 1980 en 1990 regelmatig worden herschreven. Want het is belangrijk dat het curriculum regelmatig op zowel vakinhoudelijk als vakdidactisch niveau worden aangepast.

Maar vanaf 1990 komt er vrijwel stilstand in curriculumontwikkeling op alle onderwijs niveaus in Suriname. Daarom luidt Maurits Hassankhan in 2019 de alarmklok in zijn dissertatie over de status van het Surinaams geschiedenisonderwijs en wijst hierbij op de 35 jaar lange achterstand (Hassankhan, 2019). Welnu, de achterstand is intussen 40 jaar en beinvloedt wat we onze jongeren vandaag leren over de slavernijgeschiedenis.  

Wat leren onze jongeren over het Slavernijverleden?

Om deze vraag te beantwoorden, heb ik onderzocht hoeveel van de lesstof over de slavernijgeschiedenis wordt getoetst op het geschiedenis staatsexamen op GLO-, MULO-, HAVO- en VWO niveau. Hiervoor werden de geformuleerde vragen over de slavernijgeschiedenis vergeleken met de overige thema’s binnen 7 staatsexamen tussen 2007 en 2013. Hoewel de focus lag op de slavernijgeschiedenis, heb ik in onderstaande tabel tevens het aandeel van de vragen over de immigratiegeschiedenis verwerkt, waarbij de Chinese, Hindustaanse en Javaanse immigranten als één groep worden weergegeven. Deze informatie zal in vervolgonderzoek nader geanalyseerd kunnen worden. Het beeld is als volgt:  

Aantal vragen over slavernij (en immigratie) per schooltype (https://examenbureausuriname.com/bekijk-examens-en-toetsen/examen-aanbod/category/251-examens visited 14 juni 2024)
Aantal vragen over slavernij (en immigratie) per schooltype (https://examenbureausuriname.com/bekijk-examens-en-toetsen/examen-aanbod/category/251-examens visited 14 juni 2024)

Uitgaande van de gemiddeld 20 vragen op GLO- en MULO niveau en 40 per eindexamen op HAVO- en VWO niveau 40, blijkt uit de tabel dat het aandeel van vragen over de slavernijgeschiedenis gemiddeld op 2 (=10%) kan worden vastgesteld. Hieruit concludeer ik dat:

  • Onze jongeren in de leeftijdsklasse van 6 – 12 jaar (GLO niveau) redelijk veel weten over de slavernij- en immigratiegeschiedenis
  • Onze jongeren boven tussen 12 en 25 jaar vrijwel niets weten over de slavernij en immigratiegeschiedenis

In dit artikel doe ik geen uitspraken over de inhoud van de lesstof op de hierboven aangegeven onderwijsniveaus, want daarvoor is uitgebreid inhoudelijk onderzoek noodzakelijk.

Wat zouden we hieraan kunnen/moeten doen?

 Ik stel de volgende maatregelen voor ter verbetering van de onderzoeksresultaten:

  • Continuering van de surinamisering en regelmatige aanpassing van het curriculum op de verschillende onderwijsniveaus.
  • Meer aandacht van ouders en verzorgers voor overdracht van de familie geschiedenis en slavernij verhalen aan hun jongeren thuis.  
  • Jongeren motiveren om aktiviteiten buiten schoolverband te bezoeken
  • Organisaties stimuleren tot meer programma’s gericht op kennisverrijking van onze jongeren
  • De overheid en organisaties vragen om hun lesprogramma’s en activiteiten zodanig te presenteren dat deze aantrekkelijker worden voor jongeren, b.v. integratie van praktijkorientaties in het curriculum door bezoeken aan musea- en erfgoedinstellingen zoals het Nationaal Archief, Stichting Gebouwd Erfgoed, EBGS archief, Roomskatholiek archief en het NAKS EUFRIE documentatiecentrum.
  • Het Surinaams bedrijfsleven interresseren om educatieve projecten en programma’s voor jongeren te Financieren. 

Tijdens mijn presentatie in NAKS op 1 juli 2024, heb ik aan de ruim 100 aanwezigen gevraagd hoeveel ze weten over onze eigen Surinaamse slavernijgeschiedenis. Daarnaast werd ook gevraagd hoe vaak ze hun kinderen/kleinkinderen vertellen over hun eigen familiegeschiedenis c.q. het slavernijverleden. Het resultaat is bedroevend, want slechts 10% van de aanwezigen gaven aan redelijk veel te weten over het slavernijverleden en ongeveer 5% praat weleens met hun nageslacht over het slavernijverleden. Erg zorgwekkend dus!

Conclusie:

We leren onze jongeren nog te weinig over onze slavernij geschiedenis binnen het Surinaams onderwijs, vooral na de lagere school. Daarnaast leren we onze jongeren nog te weinig over de slavernijgeschiedenis buiten schoolverband, dus thuis en in organisaties.

Wij, ouders, onderwijzers, organisaties, overheid, bedrijfsleven zijn allemaal verantwoordelijk voor de daadwerkelijke dekolonisatie en Surinamisering van de kennis die wij onze jongeren meegeven over de slavernij- en immigratiegeschiedenis!. Want, als onze jongeren hun gedekoloniseerde en versurinamiseerde geschiedenis niet kennen, zullen ze hun eigen toekomst niet kunnen bepalen! Zoals Bob Marley stelt: know your history, to know your destiny! 

Paramaribo, 8 juli 2024

Elviera L. Bruce-Sandie

Geraadpleegde bronnen: