“Kinderen in Suriname worden voorbereid op toekomst in Nederland”
Sinds Suriname bijna vijftig jaar geleden onafhankelijk werd is zij haar onderwijscurriculum aan het ‘dekoloniseren’. Dit moeizame proces is blijven steken op de basisschool. Maar ook hier zijn de Nederlandse invloeden nog te groot, stelt orthopedagoog Rika Echteld. “Dat laat haar sporen na in de ontwikkeling van het land.”
Echteld moest zich als kind een voorstelling maken van sneeuw door de ijsvorming in het vriesvak van haar moeders ijskast, en historicus Maurits Hassankhan leerde de namen van alle Nederlandse hertogen uit het hoofd. Tal van hun generatiegenoten lazen op school ook over de mistige Rotterdamse haven, de ‘wilde kust’ van Suriname en Christopher Columbus die Amerika ‘ontdekte’.
Het zijn voorbeelden waar nog graag naar wordt verwezen als het gaat om het ‘dekoloniseren’ van het Surinaams onderwijscurriculum – in Suriname staat dit proces beter bekend onder de term ‘versurinamiseren’. Maar het zijn ook oude voorbeelden die niet meer van deze tijd zijn, stelt Echteld, orthopedagoog gespecialiseerd in school- en leermogelijkheden. Echteld remigreerde in 1997 terug naar Suriname, 22 jaar nadat Suriname onafhankelijk werd. Ze zag toen veel veranderd binnen het onderwijscurriculum. “Er zijn heel veel pogingen gedaan om ons curriculum te dekoloniseren”, zegt Echteld in haar woning te Paramaribo. “Kinderen leren niet meer over sneeuw, maar het curriculum is nog niet helemaal Surinaams. Nog altijd bereiden we onze kinderen te veel voor op een toekomst in het buitenland, en met name Nederland,” zegt Echteld. “Dat vind ik funest.”
Dit is voor een deel te wijten aan de Nederlandse schoolboeken Rekenen en Taal die sinds 2012 opnieuw in omloop zijn op de basisscholen in Suriname.
Nieuwe leerboeken
De bedoeling was dat de Nederlandse Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) – op vraag van het Surinaamse Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (MinOWC) – het curriculum van het Surinaamse basisonderwijs zou vernieuwen. De SLO kwam in 2010 in beeld nadat Suriname een lening had afgesloten bij de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank voor de vernieuwing van haar curriculum, samengevat onder de noemer Basic Education Improvement Project (BEIP).
De SLO ontwikkelde een nieuw Curriculumraamwerk voor een 11-jarige basisschool, maar kwam niet verder dan leerjaar 3 met het ontwikkelen van de nieuwe leerboeken. “Het herschrijven van het curriculum kostte enorm veel tijd”, zegt de Nederlander Marco Ligtvoet, die sinds 2006 in Suriname woont en er momenteel werkt als lokale consultant voor het BEIP-project. Alle werknemers die destijds namens de SLO betrokken waren bij het BEIP-project in Suriname zijn vandaag niet meer werkzaam bij de SLO. De stichting kon ons geen informatie verschaffen over de samenwerking.
Vanwege haar financiële verplichtingen met de bank was Suriname – en de SLO – aan tijd en targets gebonden. “Als je je aan zo een lening committeert, dan teken je een contract en dat geld moet gewoon binnen een bepaalde periode uitgegeven worden. Haal je die resultaten niet of geef je dat geld niet op tijd uit, dan zit daar een boeteclausule aan vast. Dat kost Suriname ontzettend veel geld”, zegt Ligtvoet. “Er is daarom besloten om voor de vakgroepen taal en rekenen Nederlandse boeken te gebruiken.” Dit gebeurde nadat het contract tussen MinOWC en de SLO was afgelopen.
De Nederlandse boeken zouden worden aangepast aan de Surinaamse leefwereld alvorens ze hier op school te implementeren. Daarvoor kocht het MinOWC een licentie van Malmberg. “Dat is een keuze die toen gemaakt is, en die op sommige punten wat ongelukkig is uitgepakt”, zegt Ligtvoet.
Malmbergboeken
Onder de basisschool in Suriname wordt bedoeld de scholen voor kleuter- en lager onderwijs. Wanneer een kind in Suriname voor het eerst naar de lagere school gaat, in leerjaar 3, leert het lezen en schrijven met het boek ‘Taal met Plezier’, gemaakt in samenwerking met de Stichting Leerplanontwikkeling. Voor het laatste kwartaal wordt het boek ‘Taal voor jou’ gebruikt, in 1984 ontwikkeld door de Dienst Curriculumontwikkeling van het Surinaams ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling. In leerjaar 4 en 5 werkt het kind vervolgens met de methode ‘Taal met Plezier’, een Surinaamse versie van de Nederlandse methode Taal actief. De ‘Taal met Plezier’-boeken staan in Suriname bekend als ‘de Malmbergboeken’, een verwijzing naar de Nederlandse schoolboekenuitgever Malmberg B.V. In samenwerking met deze uitgeverij werden er aanpassingen in tekst en beeld gedaan om de boeken voor Suriname ‘Surinaams te maken’. Het concept, de leerlijnen, leerroutes en werkvormen bleven hetzelfde. Ook voor het vak Rekenen worden in leerjaren 4 en 5 ‘Malmbergboeken’ gebruikt. De boeken ‘Plezier in rekenen’ zijn een Surinaamse versie van Malmberg’s populaire rekenboek ‘De Wereld in Getallen’. Wanneer de leerling vervolgens de overstap maakt naar het zesde leerjaar, moet het opnieuw werken met de – sterk verouderde – Surinaamse boeken, waaronder ‘Taal voor Jou’, gemaakt in 1986, en ‘Rekenen’, waar nog gewerkt wordt met Surinaamse gulden in plaats van de huidige Surinaamse dollar.
De Nederlandse lesmethode wordt zowel op de particuliere als openbare scholen in Suriname gebruikt en zorgt bij veel kinderen voor leerproblemen. Volgens Echteld hebben kinderen enorme moeite met het bijbenen in leerjaar 4, wanneer ze van de Surinaamse methode overspringen op de Nederlandse. “Bij rekenen is de manier van staartdelingen maken in de Nederlandse methode bijvoorbeeld anders, en bij Taal wordt een andere woordenschat gebruikt. Ons curriculum is zodanig in elkaar gezet dat het kinderen in de war brengt”, zegt Echteld.
“Ze hadden gedacht dat ze met een vrij simpele aanpassing in de Nederlandse boeken het hele contextvraagstuk zouden opvangen”, vervolgt Ligtvoet, die directeur was op het Christelijk Pedagogisch Instituut in Suriname in het jaar dat de Nederlandse boeken geïntroduceerd werden. “Ze hebben dat wel geprobeerd, maar er zitten nog steeds zaken in die boeken die voor Surinaamse kinderen ver van hun bed zijn.” Zo wordt er in het boek melding gemaakt van ‘een schoolreisje met de bus naar het strand’, en ‘een moeder en kind die de eendjes brood voeren’. In Suriname gaan kinderen niet naar het strand, en worden eenden gegeten in plaats van gevoerd. Ook woorden zoals ‘doe-het-zelf-zaak’ en ‘banaan’ zijn in Suriname anders, respectievelijk ‘bouwmaterialenzaak’ en ‘bacoven’, of voor Surinaamse kinderen onbekend en ongebruikelijk, zoals ‘kiosk’ en ‘snackbar’. “De boeken leiden kinderen onvoldoende op voor een toekomst in Suriname”, zegt Ligtvoet.
Echteld merkt dit in het gedrag van Surinaamse kinderen; de wijze waarop ze redeneren, omgaan met andere culturen en hun competenties ontwikkelen. “Ook onder volwassenen is er een gebrek aan communicatie, verdraagzaamheid, begrip voor elkaar en probleemoplossend denken”, zegt Echteld. Dat is volgens de orthopedagoog deels terug te herleiden naar het onderwijscurriculum, dat nog te veel op de Nederlandse waarden, normen en cultuur is gericht.
“Surinaamse kinderen herkennen zichzelf daar niet in, en leren dus ook niet over zichzelf. Kinderen ontwikkelen hun identiteit in hun cultuur, en als cultuur geen aandacht krijgt, niet voldoende aangeleerd of ontwikkeld wordt, krijg je ontwrichte burgers die zichzelf niet kennen waardoor ze zich ook moeilijk kunnen handhaven in de samenleving. Ze groeien op met een verwrongen beeld van zichzelf, en denken ze dat ze er anders uit moeten zien, of op die andere moet lijken om geaccepteerd te worden”, zegt Echteld.
Belgische consultants
Voor leerjaar 6, 7 en 8 (en voor het laatste kwartaal van leerjaar 3) zijn er zowel voor Taal als voor Rekenen inmiddels nieuwe boeken gemaakt, dit keer onder leiding van de Vrije Universiteit Brussel (België). Ook de VUB kwam in Suriname terecht via een nieuwe lening van de IOB, afgesloten in 2018, voor een vierde verlenging van hetzelfde BEIP-project. De nieuwe methode heet ‘Vooruit’ en ligt momenteel bij de drukker in Nederland. Ze wordt vanaf volgend jaar op de Surinaamse schoolbanken verwacht.
Ook deze boeken sluiten niet volledig aan op de Surinaamse leefwereld, stelt een ambtenaar op de Ontwikkelingsdienst van het ministerie. “De deadlines van de bank waren niet haalbaar. Er werden daarom mensen uit Curaçao aangetrokken om het werk snel te doen. De onderwijsdeskundigen waren allemaal Belgen. Zij hadden een apart kantoor op een andere locatie. Daar werden de beslissingen genomen. We noemden het elitekantoor”, zegt de ambtenaar, die uit vrees voor represailles anoniem wil blijven.
“Ze hadden gedacht dat ze met een vrij simpele aanpassing in de Nederlandse boeken het hele contextvraagstuk zouden opvangen”
“De bank communiceerde met de projectleiders, niet met ons. Het was niet duidelijk voor ons op basis waarvan beslissingen werden genomen. De mensen die op het ministerie in dienst zijn mochten van de bank niet aangetrokken worden”, zegt de ambtenaar. “Er werden telkens consultants van buiten aangetrokken en die hebben het werk gedaan. Zij werden door de VUB aangetrokken en uitbetaald, en als tijdelijke kracht hier bij ons op de dienst gestationeerd.”
De nieuwe methode ‘Vooruit’ kreeg de ambtenaar vorig jaar onder ogen voor een finale screening. Daaruit bleek dat ze bij enkele vakgroepen niet voldoet aan de leerlijnen van Suriname. Veel kon de ambtenaar daar niet meer aan veranderen. “We moesten screenen op bijvoorbeeld taalkundigheid, maar er werkt geen neerlandicus op het bureau”, zegt de ambtenaar. De Vrije Universiteit Brussel ging niet in op ons interviewverzoek.
Ligtvoet begrijpt de tweestrijd, en heeft zich als lokale consultant ook al geïrriteerd aan de opstelling van buitenlandse consultants. Desondanks is die laatste groep niet meer weg te denken in de Surinaamse onderwijssector. “Als land met weinig eigen middelen zit Suriname nog steeds in een soort van afhankelijkheidspositie van buitenlandse donoren”, stelt Ligtvoet. “Je kan dat niet willen, maar wat is het alternatief? Niet investeren? Je curriculum niet ontwikkelen?”
Versurinamiseren
De eerste ‘versurinamisering’ van het onderwijs werd nog voor de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 ter hand genomen. In maart dat jaar werd door de Minister van Onderwijs een groep Surinaamse academici aan het werk gezet om een tijdelijk geschiedenisboek te ontwikkelen die per 25 november moest ingaan. Het boek heette Eén Volk. “De behoefte om te leren over onze eigen aardrijkskunde en geschiedenis, dus kennis over het land en de samenleving, is niets nieuws. Die is al in de 19e eeuw ontstaan”, zegt historicus Maurits Hassankhan. Het eerste Surinaamse geschiedenisboek voor de Surinaamse jeugd heette Beknopte geschiedenis der kolonie Suriname en werd in 1863 geschreven door de Surinaamse onderwijzeres Maria Vlier, die destijds tot de gekleurde elite in Suriname behoorde.
Begin 1975 keerde Hassankhan, die destijds in Groningen studeerde, terug naar Suriname om de onafhankelijkheid mee te maken. Als ‘kersverse historicus uit Nederland’ kreeg hij datzelfde jaar de opdracht de geschiedenis schoolboeken ‘te toetsen’. “Toetsen aan wat?”, vroeg Hassankhan zich destijds af. Er was immers geen vergelijkingsmateriaal. Het enige houvast was het Algemeen Leerplan voor het basisonderwijs uit 1965, waarin de liefde voor het Nederlandse Koninklijke Huis nog als doel was opgenomen. Met medewerkers van de dienst Onderzoek, Planning en Begeleiding van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling – het huidige MinOWC – kwam hij tot de conclusie dat er eerst nieuwe doelstellingen van het geschiedenisonderwijs gemaakt moesten worden, om vervolgens de boeken op basis daarvan te schrijven. Het duurde twee jaar om de doelstellingen te schrijven. “Het moest door heel het land gebruikt worden, en dus door heel het land gedragen worden. Anders is het gedoemd te mislukken”, zegt Hassankhan over die lange periode gevuld met research, hearings, screenings en discussies.
Met Nederlandse ontwikkelingshulp werd in 1978 het Project Vernieuwing Curriculum Basisonderwijs gelanceerd
Met Nederlandse ontwikkelingshulp werd in 1978 het Project Vernieuwing Curriculum Basisonderwijs (PVCB) gelanceerd. Taal voor Jou werd in deze periode ontwikkeld voor het basisonderwijs, en voor geschiedenis werd de methode “Wij en ons verleden” (deel 1 en 2) ontwikkeld in 1984. Het belangrijkste aspect dat zich daarbij onderscheidt van het curriculum van voor de onafhankelijkheid, is ‘het Surinaams perspectief’. “De geschiedenis van het Surinaamse volk staat in de les centraal, en niet wat de Nederlanders of Europeanen hier hebben gedaan. Dat is ook Surinaamse geschiedenis, maar de nadruk ligt op hoe wij dat hebben ervaren”, zegt Hassankhan. Daarbij wordt het nationalisme doelbewust aangewakkerd.
“In Europa heeft nationalisme een negatieve lading. Bij ons niet. Vanwege het koloniale verleden zijn hier verschillende bevolkingsgroepen van buiten bij elkaar gebracht. Zij beschouwden elkaar vaak als concurrenten en soms zelfs als vijanden. Daarom is het van heel groot belang kinderen van jongs af bij te brengen dat ze op de eerste plaats Surinamer zijn. Wij zijn Surinamers en we moeten het Surinaams belang dienen.”
Dat het huidige curriculum geschreven is met behulp van Nederlandse en Belgische onderwijsdeskundigen, is voor Hassankhan geen probleem. “Men denkt dat dekolonisatie betekent dat niet-Surinamers het niet mogen doen. Dat hebben wij nooit gezegd. Integendeel, anderen mogen het ook doen, daar zijn we zelfs blij om. Alleen behoort het zwaartepunt van de geschiedschrijving van Suriname hier te liggen”, zegt Hassankhan. In het geschiedenisonderwijs is het proces van dekolonisatie in het basisonderwijs en op VOJ-niveau redelijk vergevorderd, vindt Hassankhan. Op wetenschappelijk gebied, met name de geschiedschrijving, is de achterstand echter groot.
Het is een verlangen van velen om de geschiedenis van Suriname te herschrijven
“Suriname moet er zelf voor zorgen dat wij voldoende onderzoek doen. Er wordt nog steeds veel meer in Nederland gedaan”, zegt Hassankhan. De universiteit van Suriname heeft sinds 2011 een eigen studierichting geschiedenis, maar middelen voor wetenschappelijk onderzoek en publicaties blijven grotendeels uit. “We zijn nog steeds niet bereid om mensen daarvoor te betalen. Hierdoor worden historische publicaties hoofdzakelijk in het buitenland geproduceerd.” Volgens Hassankhan schiet Suriname zichzelf daarmee in de voet. “Geschiedenis leert je hoe het heden is ontstaan. Je moet je geschiedenis kennen, anders ga je de maatschappelijke problemen van het heden ook niet kunnen oplossen. Het is een verlangen van velen om de geschiedenis van Suriname te herschrijven. Maar dan moeten wij als natie bereid zijn ook voldoende middelen hiervoor beschikbaar te stellen. Dat gebeurt helaas niet.”
Basisonderwijs in Suriname
Er zijn zo’n 350 basisscholen in Suriname. De meeste basisscholen liggen in de hoofdstad Paramaribo en in het kustgebied. Suriname heeft een centraal gestuurd onderwijssysteem. Dit betekent dat de minister veel invloed heeft op wat er uiteindelijk gebeurt in het onderwijsveld. In het binnenland zijn er zo’n 80 scholen. De kansen op kwalitatief goed onderwijs zijn ongelijk verdeeld. In het district Sipaliwini, in het binnenland van Suriname, stroomt slechts 3 procent van de kinderen door naar het Voortgezet Onderwijs voor Junioren (VOJ), aldus de Situation assessment and Analysis of Children’s Rights van Unicef, opgesteld in samenwerking met de Surinaamse overheid. De scholen in het binnenland kampen vaak met een gebrek aan gekwalificeerde leerkrachten. Ook zijn er gender- en sociaaleconomische ongelijkheden waardoor kinderen buiten het onderwijssysteem terechtkomen.