Afbeelding

Makida Daniels
Makida Daniels
Dillitin! Luister eens!
Daitin! Wij luisteren!
Ba Anansi was eens een zelfredzame spin. Hij had een kostgrondje met verschillende soorten gewassen: van guluntu (bladgroente) tot doti nyan nyan (aardvruchten) en een variatie aan hete pepers voor overheerlijke soep.
Samen met zijn vrouw Ma Akuba en hun twaalf kinderen bewerkte Anansi zijn kostgrond, waar menigeen jaloers op zou zijn. Dagelijks in de vooravond controleerde Anansi vol genoegen zijn kostgrond. Met zijn borstkas vooruitgestoken glimlachte Anansi terwijl hij zijn gewassen liefkozend aaide en ook nog affirmaties uitsprak. De groenten leken daardoor nog vetter en sappiger te groeien.
Op een vroege ochtend dacht Anansi: “Vandaag lust ik echte hete soep, pepee wataa! Ik zal alvast de Ajuma‑pepers plukken voor Ma Akuba.” En dus slenterde hij al fluitend naar zijn kostgrondje, in zijn hoofd smullend van een verzadigde maaltijd. Maar hoe dichter Anansi zijn landerijtje naderde, hoe meer zijn vrolijke deuntje wegstierf. Waar hij verwachtingsvol naar had uitgekeken, mondde uit in een pijnlijke teleurstelling. Hij verstijfde. Zijn humeur sloeg onmiddellijk om, zijn tenen groeven zich in de aarde.
Het kon niet anders: “Iemand heeft aan mijn pepers gezeten!” riep hij vol ongeloof. “Mijn lekkere pepers!” Er waren nog enkele half opgevreten groene pepers over. Hij hield ze troostend vast: “Wie heeft jullie dit aangedaan? Mijn lekkere pepers!”
Schuimbekkend liep hij terug en mopperde: “Vandaag geen pepee wataa!”
En hij mompelde: “Niemand steelt van mij zonder te boeten. Ik moet een plan bedenken om met die boef af te rekenen.” Anansi broedde zijn plan. Hij zou zich verschuilen achter de grootste boom, daar de wacht houden en hopelijk kwam de bandiet opdagen.
Het was zonsondergang en Anansi had het bijna opgegeven toen hij in de verte een gedaante zag. Die keek aarzelend rond, alvorens pijlsnel in de kostgrond te verdwijnen. Tussen de gewassen sloop hij op zijn tenen, van boompje naar boompje – zijn spleettong likte hij verlekkerd voordat hij in een pepertje wilde happen.
Anansi, die de gedaante had gevolgd, donderde: “Ba Sapakaa, de hagedis! Ongemanierde boef! Jij bent het die mijn pepers steelt! Pas op! Als ik je nog een keer hier tref, sla ik je dood.” Anansi dreigde met een flinke stok. Ba Sapakaa ging er schielijk vandoor.
Dagen gingen voorbij, de pepers begonnen als vanouds te bloeien. Anansi glunderde tevreden en eindelijk kon Ma Akuba die switi pepersoep voor hem maken. Hij gaf Ma Akuba een kusje, zo heerlijk smaakte de soep.
Anansi dacht dat hij Ba Sapakaa flink had afgeschrikt – maar op de tiende dag vond hij weer half opgepeuzelde pepers en, nog erger, dit keer waren er boompjes verdwenen. Anansi stampvoette woest en mompelde: “Wie niet horen wil, moet voelen. Ik ga Ba Sapakaa een lesje leren, want ik heb hem gewaarschuwd!”
Ba Anansi maakte een val en plaatste die precies onder de laatste rijpe peper. Vervolgens ging hij onder een boom zitten. Het duurde niet lang of hij hoorde een erbarmelijke kreet: “Hellup, hellup, ik zit vast!”
Anansi holde naar de plek waar de stem vandaan kwam. Ba Sapakaa, de hagedis, zat klem in de val. “Nou, ik had je gewaarschuwd, en een gewaarschuwd mens telt voor twee.” Anansi hief zijn stok omhoog en liep naar Ba Sapakaa met de bedoeling hem dood te slaan.
Ba Sapakaa, die de ernst van de zaak doorhad, begon Anansi te smeken met de woorden: “Na kii mi baa, dood me niet aub. Ik kan je belonen.”
“Hoezo kan jij mij belonen?” brulde Anansi, met de stok in zijn hand om Ba Sapakaa een kopje kleiner te maken.
“Nee, ik kan je echt belonen. Kijk, zie je de boom daar? Klim erin.”
Anansi wist niet wat hij hoorde: “Waarvoor?”
“Wel,” piepte Ba Sapakaa, “als je in de boom klimt tot een bepaalde hoogte, moet jij je laten vallen en dan zal je in een ander dorp komen. Ik verzeker je, je gaat het daar vreselijk leuk hebben.”
“Ba Sapakaa, als jij me in de maling neemt en ik val, ga ik je echt doden!” riep Anansi terwijl hij twijfelend naar de boom liep.
De belofte dat hij het daar leuker zou hebben, maakte indruk op hem. Anansi klom tot ongeveer de helft, keek naar beneden en vroeg: “Ey Ba Sapakaa, moet ik nu loslaten?”
“Nee, nog een beetje hoger.”
“Ik meende wat ik eerder zei, hè,” riep Anansi nogmaals. “Als ik val en iets breek, ga je eraan.”
Ba Sapakaa garandeerde: “Ik jok niet, anders mag je mij doden. Maar je moet nog hoger.”
Na nog een klim hoger riep Ba Sapakaa: “Laat los, nu!”
Met enige aarzeling en zijn boze boodschap erachteraan slingerend liet Anansi los. Tot Anansi’s plezierige verbazing landde hij in een dorp waar alleen maar vrouwen woonden. Hij kreeg een koninklijk welkom.
De vrouwen reageerden verrukt op deze onverwachte verrassing. Na tijden zagen de vrouwen weer een man, dus droegen ze Anansi als mieren mee naar huis. Eten en drinken kreeg hij in overvloed en toen hij bijna in slaap sukkelde, schudden ze hem wakker. Hij mocht in een ruime hangmat rusten. In het dorp van de vrouwen was er alles wat Ba Anansi wenste. Hij hoefde niet meer te planten, want de vrouwen hadden kostgrondjes vol met gewassen. Anansi wilde er nooit meer weg.
Na een paar dagen moesten de vrouwen naar hun kostgrondjes. Anansi moest alleen achterblijven en hij vroeg enkele keren: “Waar zijn de mannen van dit dorp?” De vrouwen mompelden iets of stopten Anansi vol eten.
Het enige wat zij eisten tijdens hun afwezigheid was dat hij binnen moest blijven: “Ba Anansi, wat er ook gebeurt of wat je ook hoort, doe niet open. En blijf binnen totdat we terug zijn.”
Onderweg naar hun kostgrondje zei een van de vrouwen: “Ik hoop dat hij onze waarschuwing ter harte neemt.”
De vrouwen hadden eerder mannen op bezoek gehad, maar Ba Didibi, de Duivel, maakte een lekker hapje van hen. En dat wilden ze dit keer voorkomen. De vrouwen kwamen op hun kostgrondje aan en begonnen met hun werkzaamheden. In het dorp zat Anansi braaf te wachten, totdat iemand een lied begon te zingen.
De stem klonk als een nachtegaal die hem uitnodigde mee te zingen. Eerst kwam de stem van achter het huis, toen naast het huis en vervolgens galmde het bij de voordeur. Ba Anansi dacht bij zichzelf: “Nou, dat klinkt prachtig, en de persoon die zo wondermooi voor mij zingt wil ik wel ontmoeten.”
Op het moment dat hij de deur wilde opendoen om naar buiten te komen, arriveerden de vrouwen met stokken en renden achter Ba Didibi, de Duivel, aan. Boos op Anansi dat hij niet luisterde, duwden ze hem het huis weer in met de woorden: “Anansi, doe dat nooit meer! Houd de deur potdicht!” De vrouwen streken over hun hart, vergaven Anansi en overlaadden hem met knuffels, eten en drinken.
De volgende dag vertrokken de vrouwen weer naar hun kostgrondjes. Ba Anansi beloofde plechtig de deur op slot te houden. Het duurde niet lang of daar klonk Ba Didibi weer, de Duivel. Anansi, in totale vervoering, vergat zijn belofte en begon mee te zingen en te dansen.
Al zingend zwaaide Anansi de deur open. Op de drempel stond hij oog in oog met Ba Didibi. Met z’n tweeën zongen ze luidkeels een duet. Ze raakten vervolgens verwikkeld in een geanimeerd gesprek en Ba Didibi schoof steeds dichterbij, maar op het moment dat Ba Didibi Anansi wilde oppeuzelen, doken de vrouwen uit het niets op. Dit keer renden ze niet alleen achter Ba Didibi, maar ook achter Ba Anansi aan.
Ba Anansi en Ba Didibi, de Duivel, renden zo hard als ze konden naar het bos. Anansi moest even op adem komen, en ineens hoorde hij de stemmen van zijn kinderen en zijn vrouw Ma Akuba: “Waar was je al die tijd, papa?” vroegen ze. Ongemerkt was hij terug in zijn eigen dorp.
Anansi hunkerde naar het dorp van de vrouwen; hoe ze hem in de watten hadden gelegd, was onvergetelijk. “De enige die mij kan helpen is Ba Sapakaa.”
Anansi vond Ba Sapakaa zonnend voor zijn huis. Hij greep hem bij de nek en dwong hem de juiste boom aan te wijzen waarin hij moest klimmen. Ba Sapakaa zei: “Mijn vriend Anansi, ik weet niet hoe ik je nog een keer kan helpen. Wat ik deed was eenmalig. Je mag klimmen, maar op eigen risico.”
Ba Anansi sloeg geen acht op de waarschuwing van Ba Sapakaa. Hij klauterde hoog in een boom en vroeg steeds opnieuw: “Ben ik hoog genoeg? Kan ik loslaten?!” Ba Sapakaa riep terug: “Eigen risico, Anansi, mi no sabi!”
Ba Anansi, die nog steeds om bevestiging zocht, klom nog een stukje omhoog, zuchtte diep en liet los. Jammer genoeg landde hij niet in het dorp van de vrouwen zoals hij hoopte; Hij kwam op de grond terecht met een enorme klap. Hij spatte uiteen in duizenden kleine Anansi’s, die nu verspreid zijn over heel Suriname.
Moraal: Wie waarschuwingen negeert, betaalt de prijs.
Dit verhaal komt ook voor in het boek SURINAAMSE MARRONS VERTELLINGEN van Makida Daniels.
Haal uw exemplaar bij https://makidadaniels.com/ en alle online boekenwinkels.
Dat Anansi bij Nankompo, ook wel Nana Keduamang‑Keduanpong, aanklopte om alle verhalen van de wereld te kopen, wekt de indruk dat verhalen een prijs hebben die in geld is uit te drukken. Maar in werkelijkheid is het precies het tegenovergestelde – de waarde van de verhalen die vanaf het Afrikaanse continent met de voorouders in A sukumpondu Jaw (slavenschip) zijn meegereisd, is onschatbaar. Nankompo stelt de hogere macht voor, die de kleine en ogenschijnlijk nietige Anansi gemakkelijk zou kunnen vernietigen. Toch laat de trickster zien dat slimheid en creativiteit sterker kunnen zijn dan brute kracht. Anansi kwam met de voorouders mee als cultureel kapitaal. Zijn verhalen tonen hoe een volk, ondanks slavernij en ontworteling, zichzelf telkens opnieuw kan uitvinden. De trickster diende niet alleen om de structuren van kolonialisme uit te dagen, maar ook als bron van vermaak en troost voor de voorouders. Door de kracht van overdracht kunnen wij vandaag nog steeds van deze verhalen genieten. Nogmaals, deze volksverhalen hebben geen materiële substantie, maar juist daarin schuilt hun betekenis. Hun waarde ligt in de manier waarop ze een cultuur levend houden, verbinden en telkens opnieuw laten ontstaan.
Makida Daniels
Dit artikel wordt u gebracht door het Herdenkingscomité Slavernijverleden in verband met Marrondag 2025
Het Herdenkingscomité Slavernijverleden organiseert sinds 2025 de Nationale Herdenking Slavernijverleden en viering van de afschaffing van de slavernij op 1 juli in het Oosterpark in Amsterdam, en ondersteunt lokale herdenkingen en vieringen in het hele Koninkrijk: van Aruba tot Amsterdam en van Bonaire tot Groningen.
Het Herdenkingscomité Slavernijverleden zet zich in voor een waardige en inclusieve herdenkingscultuur, waarin ruimte is voor de diversiteit aan stemmen en verhalen. Vanuit dialoog, educatie en verbinding dragen we bij aan bewustwording en erkenning en werken we samen aan een toekomst waarin gelijkwaardigheid en vrijheid centraal staan.
Makida Daniels is geboren in Suriname en is een schrijfster met een focus op de geschiedenis en het heden van de Surinaamse Marrons. Daarnaast schrijft ze boek en film essays en theater scripts. In 2019 deed ze spoken word poetry getiteld -Mi Afo Cato- Ode aan de Stammoeders en bracht ze haar eerste boek Surinaamse Marrons Vertellingen uit. In 2021 schreef ze het script voor de theatervoorstelling, Ma Cato, Vrouwen in verzet tijdens de marronage. Schrijft en werkt samen met Kula Skoro bij het ontwikkelen van Educatieve schoolprojecten. Makida Daniels is tevens zorgverlener en doet de Bachelor studie Literature and Society aan de VU in Amsterdam.